Bij de afname van een assessment krijgt de kandidaat de mogelijkheid om zich in eigen bewoordingen uit te spreken over zijn of haar zelfkennis ten aanzien van de persoonlijke effectiviteit en ineffectiviteit in de stijl van werken/leidinggeven. De kandidaat krijgt daarvoor een paar open vragen voorgelegd met als opdracht deze schriftelijk te beantwoorden en met argumenten te onderbouwen.

De antwoorden worden vergeleken met de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek.

In de nabespreking van het assessment kan er aanleiding zijn om de woordkeuze van de kandidaat te bespreken. Zo kan een kandidaat zich loyaal vinden, terwijl uit het persoonlijkheidsonderzoek naar voren komt dat dit niet het geval is: de kandidaat stelt zich solidair op. Of: Een kandidaat stelt dat hij of zij gevoelig is, terwijl emotioneel als typering juister zou zijn geweest.

Als een kandidaat bijvoorbeeld schrijft dat hij als ‘nors’ overkomt, dan kan het persoonlijkheidsonderzoek inzicht geven waarom dat zo ervaren wordt. Het kan zijn dat de kandidaat mensen niet naar de mond praat, maar ook dat hij zich ongeïnteresseerd toont wat betreft de beleving, belangen, wensen of risico-inschattingen van de ander.